Niet ziek (I)
Achter je trekt de deur naar je gezondheid zich zachtjes dicht. Je vraagt je af waar een verhaal eindigt met deze beginregel. Neem jezelf in acht, kreeg je als advies mee. Maar je weet niet precies wat die acht is – en wat je meeneemt van jezelf. Na de diagnose. Dreiging maakt de lucht lobbig, zwaar ligt hij op je longen. Weifelend zet je de eerste schreden: voortaan is er veel om te vermijden en het pad is hobbelig. In je ooghoeken doemen doornenstruiken op, uitgebloeide paardenbloemen staren je aan, met elke beweging stuw je hun zaden de lucht in. Ze zwermen rondom je neus, je ogen, je mond. Je niest, je traant, je stikt bijna in je zwelgen. Een ongekende wereld.
De natuur weigert mee te werken aan het narratief. Miezerregen ontbreekt, er steekt geen onverwacht kille bries op. Je hoeft niet huiverend je jack dicht te ritsen om daarna je hoofd te buigen in de wind. De groepspraktijk mag uitkijken op een parkeerplaats en een opgeheven bibliotheekfiliaal, wolken ontbreken deze ochtend, een lauwhartig zonnetje weerkaatst in autospiegels – hier is het gratis parkeren.
Jij woont om de hoek. Twintig minuten geleden kwam je zonder diagnose aangelopen, jas open, niet meer dan een fluttertje in je borst. De waarnemend arts negeerde je uitgestoken hand en liep voor je uit naar de spreekkamer. Een efficiënt consult. Nijdig draai je je om, hebt de neiging om de deurhendel nog eens naar beneden te duwen en tijd op te eisen.
Je staat buiten. Je moet door, probeert er de pas in te houden. Hijgt. Omdat de arts vertelde dat kortademigheid een symptoom is, of omdat je daadwerkelijk lucht te kort komt? Je negeert het puffen. Loopt bijna tegen een kennis op. Hij vraagt hoe het gaat. Je hoort jezelf praten en kapt je samenvatting af. Binnen een paar maanden ben jij weer het heertje: ‘Nog nooit iets gehad in mijn leven.’
De kennis knijpt even in je schouder. ‘Ze kunnen veel, tegenwoordig.’ In zijn ogen zie je je nieuwe status weerspiegeld. Monter vervolgt hij zijn weg, zonder hartproblemen. Jij denkt aan je moeder, die kanker kreeg en daaraan niet alleen haar rechterborst, maar ook haar beste vriendin verloor. Dat is lang geleden, houd je jezelf voor, mensen zijn minder bang geworden, de kennis heeft gelijk. Ze kunnen veel. Jij hebt een stoornis en de monteur is al gebeld. Een of twee keer naar het ziekenhuis en klaar ben je. Je vraagt je af of eerlijkheid een strategie is, en bij welke mensen in je omgeving je die kunt inzetten.
Ziekte, dat is voor anderen, ouderen, die je in een ziekenhuis bezoekt. Jij gaat drie keer per week naar de sportschool, je zwom jarenlang wedstrijden. ‘We bouwen het rustig op,’ zei je tijdens de intake tegen je personal trainer, een paar maanden geleden. Toen je nog dacht dat er alleen iets aan je conditie schortte: ‘Ik hoef van niemand te winnen, ik wil gezond oud worden.’ Worden, zei je. Jij was een stevig doorstappend cliché: een fitte zestiger, flexitariër zonder alcoholissues. Onbezorgd sprong je de toekomst tegemoet, die vlekjes in je gezicht, het grijs, je lachte het weg. Op je lichaam kon je vertrouwen.
Je zoekt naar de humor van het geheel, houdt jezelf voor dat dit straks een anekdote is. Dat plotselinge gezondheidshobbeltje, je nam het met een kloeke, misschien wat kortademige sprong. ‘Nooit eerder ziek geweest,’ zeg je bij de apotheek, ‘dus leg het me maar uit.’ De kans dat er op korte termijn iets dramatisch gebeurt is klein, zei de dokter. De medicijnen werken preventief. De vrouw achter de balie vindt het best, somt de handleiding op, de bestelling ligt al klaar. Bloedverdunners – wel melden bij de tandarts – en een bètablokker, Metoprolol. ‘Aan een naam die zo eindigt, begin ik met plezier.’ Je moet er zelf om lachen, net iets te hard. Ze kijkt je onbegrijpend aan.
Daar sta je, aan het aanrecht, strips met pillen voor je. Ziet jezelf staan, op dit moment in je leven. Je drukt de eerste eruit. Hij valt op het blad. Hij is nog roze ook. Je pakt de bijsluiter erbij. Na twee regels duizelt het je. Geen dramatische gedachten, zeg je tegen jezelf, miljoenen mensen gingen je voor. Twee keer per dag. Je wilt geen klontjes krijgen. Die Metoprolol, was die niet vooral om ongemak te bestrijden? Alsof jij een beetje ongemak niet aankan. Je ziet de breuklijn in de witte pil en slikt een halve, je wilt vasthouden aan je autonomie.
Een week later zit je bij de cardioloog aan tafel. Voor hem ben je er een uit honderden zieke mensen. Voor de derde keer hoor je jezelf zeggen dat je nooit ziek bent geweest. Pleidooi, eerder dan mededeling. Het lot mag een streep in het zand trekken, jij zult aan de goede kant blijven meedoen. Met jou is niet écht iets mis. Je wordt niet gekweld door pijnen, wordt niet belemmerd in je dagelijkse functioneren. Nauwelijks, dan toch. Nee, ziek ben je niet. Jij niet. Ongezond dan? Dat klinkt als een gebrek aan persoonlijke hygiëne, alsof je leefstijl suboptimaal is. Niets van waar. Al jaren goed bezig, jij. Een storing heb je en deze man moet hem verhelpen. Het valt stil in de kamer. Zijn blik schuift van de resultaten van de echo naar jou. Waarom kijkt hij je zo nadrukkelijk aan?