Niet ziek (II)

Door Tom

Deel 1 vind je hier: https://tomkniesmeijer.com/2025/01/09/niet-ziek-i/

DEEL TWEE: HET GEWICHT

‘Wat is het geworden? De atriumflutter of toch het boezemfibrilleren?’ Je vraagt het de cardioloog, want je wil graag weten dat je je ingelezen hebt. Je vindt ze beiden suf klinken: ‘We moeten helaas afzeggen voor vanavond, Tom heeft weer last van zijn fluttertje…’ Bij boezemfibrilleren doemt eerder het beeld op van de volumineuze freule, amechtig verpozend op een sofa. Een karakter uit Adriaan en Olivier, de melige boekenserie die je als puber verslond.

Deze afspraak is er om je echo te bespreken. De blik van de cardioloog, je schat hem begin dertig, beweegt zich van zijn computer naar jouw gezicht. Nadrukkelijk kijkt hij je aan. ‘Op dit moment is de nevenvinding meer relevant. U heeft een erfelijke afwijking. De echo laat een bicuspide hartklep zien, met dilatatie van de aorta tot 54 millimeter. Het aneurysma schuurt tegen de grens aan.’ Een operatie is noodzakelijk, de termijn moeten specialisten in een ander ziekenhuis bepalen. Een deel van je aorta zal vervangen worden, misschien kunnen ze je hartklep sparen. Zeker is dat niet. Of je meteen ook je broers wilt aanmelden voor onderzoek.

‘Hoe valt dit nieuws bij u?’

Je had natuurlijk zichtbaar moeten schrikken. Maar het enige wat in je opkomt: het zijn je genen, niet je gedrag. Jij hebt niet zomaar een fluttertje, dat is maar duidelijk. Je zit hier niemands tijd te verdoen. Had je niet al een voorgevoel? Kalmte overvalt je. Dit is groot.

In details raak je snel verstrikt. Bijzaken dwarrelen als pluisjes om je heen en ontnemen je het zicht op de rode draad. Dat je op zaterdagmorgen ontdekt dat je bloedverdunners op zijn, bijvoorbeeld – en dat de nooddienst geen recept mag uitschrijven omdat ze niet in je dossier kunnen kijken. Dat je bij geen enkel ontbijt of diner mag vergeten zo’n pil naar binnen te werken – en je in een restaurant zit. Dat er bloed geprikt moet worden. Je huisarts, op een onverwacht cynische noot: ‘Het kan zomaar zijn dat je aan het eind van het traject je angst voor naalden kwijt bent geraakt.’ Jij betwijfelt het. Was jij niet degene die al na twintig minuten wegrende uit de film Interview with the Vampire, en de rest van de filmtijd doorbracht op het toilet, met je hoofd tussen je knieën? Bloed prikken is een live opgenomen horrorfilm met jou als slachtoffer. De naald is niet meer dan de klauw die onder je bed vandaan komt. Het is de aanjager van adrenaline, die je geest verwoede pogingen laat ondernemen uit je lichaam weg te vluchten. Iemand in een witte jas gaat die naald namelijk in jouw arm steken, waarna je lijdzaam leeg zult lopen in een buisje. Voor die fobie kreeg je zelfs EMDR.

In hoofdzaken zet je daarentegen graag je tanden. Geef jou een crisis en je wasemt kalmte. Was jouw handelsmerk niet altijd negen oplossingen voor elk probleem? Het lukt je toch maar mooi. Je krijgt een cardioloog aan het lachen, wanneer je laat vallen dat je meer opziet tegen het bloed prikken dan tegen de operatie. Borstbeen doorzagen, plastic pijpleiding erin, borst dichtnaaien. Litteken over je borst. Helder. Moet gebeuren. Kun je hebben. Dat van die EMDR laat je maar even achterwege.

‘Had ik het eerder moeten merken?’

‘Een aneurysma voelt u niet totdat het te laat is.’

‘Ik word gered door een fluttertje?’

‘Zo kunt u het stellen.’

Ooit gaf je een training communicatievaardigheden aan tandartsen en chirurgen en hun gebrek aan empathisch vermogen verraste je. Nu is het een welkom cliché. Niemand zit te wachten op een chirurg die zijn emoties over jouw verwijde aorta wil delen.

Daar zit je dan, in een surrealistische dialoog met een cardioloog. Hij vertelt je dat jouw type aneurysma vaker voor lijkt te komen bij mensen die aan intensieve duursport hebben gedaan. Het begint je te dagen. Die jarenlange zwemtrainingen stuwden je snelheid omhoog, maar ook de wanden van je aorta opzij. En jij dacht gezond bezig te zijn. Zwemmen, zegt de man, blijft een goede optie, alleen niet te snel. Wanneer wordt snel te snel, wil je weten. Wat je opnieuw een nadrukkelijke, onderzoekende blik oplevert.

‘Druk op de borstspieren moet te allen tijde vermeden worden. Begrijpt u dat?’

 Contactsport en vooral krachttraining zijn uit den boze. Laat dat nu net zijn waar je de laatste vijf maanden mee bezig bent, met die personal trainer. En nauwelijks twee maanden geleden liep je met een wasmachine te sjouwen, tijdens de verhuizing van een vriendin – je ziet jezelf weer amechtig hijgend tegen een muur zakken. Was het een onbewust pleziertje soms, om langs de grenslijn van de dood te scheren? Je vraagt je hardop af wanneer krachttraining te krachtig wordt. Trainen mag heus, is het antwoord, het wordt je geduldig uitgelegd. Als je maar kiest voor flink lichtere gewichten. Kan hij de grens aangeven waarbij zwaar is overgegaan in flink lichter? Die moet je zelf aanvoelen: ‘Zolang u zichzelf maar niet uitput.’

Uitputten? Tijdens het krachttrainen voelde je geen enkele pijn – terwijl je na 200 meter vrije slag hijgend in de touwen hing. En dan mag zwemmen wel, zij het niet te snel? De cardioloog zucht: ‘als u nu eens een halfuur per dag gaat lopen? Dat is in principe al prima.’ Je slikt een opmerking over dat in principe in. Je wil niet neurotisch overkomen. Welkom bij de wankelclub, denk je bij jezelf.

‘Aan de bak dan maar.’ Je bedoelt hem.

‘U staat er nuchter in,’ zegt hij. En geeft je daarmee op de valreep een gevoel van trots. Je mag door voor de CT scan en een katheterisatie. Een wát?

Je twee oudste broers blijken dezelfde aandoening te hebben. Als je ze spreekt zeggen ze dat ze vooral de sportieve restricties vervelend vinden. En jij moet voor het eerst huilen, wanneer je laatste broer appt vanuit het ziekenhuis. Je kleine broertje, en de enige met kinderen. Hij heeft niks.