WAT ER OVER IS

Door Tom

Een toneelstuk over familiebanden binnen een complexe samenleving. En over de complexe samenleving binnen een familieband. Wat blijft er over als vertrouwde ankers wegvallen en zelfs de meest vanzelfsprekende menselijke verbindingen onder druk komen te staan?

— de eerste scène, geschreven voor Het Nationaal Theater, die nieuwe schrijvers zoeken.. —

Personages:

Arno en Alunda, broer en (adoptie)zus. Arno is zes jaar ouder dan Alunda. Ruud, de vriend van Alunda, net iets jonger dan Alunda.

Synopsis

De vader van Arno en Alunda is overleden. Corona. Broer en zus zijn op elkaar teruggeworpen voor de verwerking, terwijl ze tegelijkertijd hun ouderlijk huis moeten uitruimen. Arno was de oudste zoon en zes jaar lang het enige kind. Tot de adoptie: daarna was Alunda het stralende middelpunt van het gezin. Hoewel hij altijd voor Alunda heeft gezorgd, kijkt zij nu nauwelijks naar hem om. Het uitruimen van het ouderlijk huis zou wel eens de laatste gelegenheid kunnen zijn om zaken recht te zetten.

Alunda kan maar moeilijk afscheid nemen van haar onbezorgde jeugd. Nu haar vader is overleden, lijkt liefde alleen nog voorwaardelijk gegeven te worden. Haar zwarte vriendenkring praat misprijzend over haar baan als accountmanager op een reclamebureau (niet woke genoeg, bounty-gedrag). Ze stuit op een glazen plafond (en de racistische grapjes van een directeur). En ook haar relatie gaat niet lekker: zij wil geen kinderen; niet in het huidige maatschappelijke klimaat. Ze voelt zich opgesloten en corona maakt de situatie nog verstikkender.

Alunda en Arno hebben elk hun eigen interpretatie van de gezamenlijke geschiedenis. Hun vader, de grote verbinder, is dood. Terwijl ze de spullen uit hun jeugd nog een keer door handen laten glijden, barst de bom. Elk oud speelgoeditem rakelt radicaal verschillende interpretaties van hetzelfde verhaal op. Net wanneer ze zich realiseren dat wellicht tegelijk met het huis ook hun relatie leeg opgeleverd wordt, verschijnt Ruud op het toneel. Naarmate de coronacrisis langer duurt neemt zijn stressniveau toe. Als hij stil zit gaat hij denken en groeit zijn wantrouwen. Hij wil het liefst snel trouwen. Maar Alunda lijkt hem te ontglippen..

De komst van Ruud verandert het krachtenveld in huis en leidt tot een catharsis. Ruud beschuldigt Alunda ervan dat ze een affaire heeft, misschien wel met Arno. In de ruzie die daarop volgt blijkt dat Arno in zijn jeugd wel degelijk geworsteld heeft met gevoelens voor zijn adoptie zus. Alunda vertelt Ruud dat ze een jaar geleden een abortus heeft ondergaan. Als Ruud in zijn woede huidskleur inzet als wapen, maakt dat iets bij Arno los. Hij werkt Ruud de deur uit. Schoorvoetend biedt Arno Alunda aan om de huur van het huis te rekken, dan kan ze even op adem komen, tussen de spullen uit haar jeugd – wat daarvan over is, dan. Er is veel stuk gegaan. Maar misschien dat een beetje afstand, met voor ieder een eigen plek om te wortelen, de broze verbindingen kan versterken? Alunda accepteert het aanbod, op voorwaarde dat hij een keer komt eten: ‘Je mag me haten, Ar. Maar haat me als het verwende nest dat ik ben. Je kleine zus.’

WAT ER OVER IS, DE EERSTE SCENES.

Een huiskamer, typerend voor een generatie die langzaam uitsterft. Een grijsblauw hoekbankstel, met een bijpassende comfortabele leunstoel, staat op een kamerbreed bruin tapijt, en kijkt uit op een televisiekast. Ertussen een grote eiken salontafel. Aan de zijkant van het toneel een keukenblok, een gasfornuis en een ijskast, ervoor een eettafel, ook eiken. Arno kijkt uit een openstaand raam bij het zitgedeelte.

De deur gaat open, Alunda komt binnen.

Arno:               Hé, ben je daar?

Alunda:           We hadden toch afgesproken?

Nou. Hier ben ik.

Arno:               Tien uur, toch?

Alunda:           Oh, ik ben te laat. (trekt jas uit, hangt hem aan de kapstok) Is mijn afspraak nu verlopen?

Arno:               Zo bedoel ik het niet.

Alunda:           Hoe bedoel je het dan?

Arno:               Gewoon.

Alunda:           Gewoon..

Arno:               Nou ja. Het is.. Ik zit hier wel te wachten. Ik wilde vroeg beginnen.

Alunda:           Maar helaas. Sommigen moeten uit de stad komen. (haalt hand door haar haar, kijkt ondertussen Arno aan)  En er zíjn mensen die een klein beetje aandacht besteden aan hun uiterlijk.

Arno:               En daar moet ik op wachten.

Alunda:           Je had koffie kunnen zetten. Of een glimlach kunnen oefenen. Zo van ‘Ha! Daar is mijn kleine zusje! Leuk!’

Arno:               Oh, wil je koffie? Koffie. Ja, dat is wel.. Ik zal wel even koffie zetten.

Alunda:           Kan er een ellenboogje af, denk je?

Arno:               Wat? Oh..

(Arno staat op, houdt voorzichtig zijn ellenboog voor zich uit. Alunda tikt er tegenaan. Arno loopt met een boog om haar heen naar de keuken)

Alunda:           Mannen.. Is er nog in huis? Check even hoe die ruikt. Oude koffie, vind ik zo.. Niet te doen, feitelijk. Melk is er zeker niet?

Arno draait zich halverwege de keuken om.

Arno:               Nee, dat had je dan even mee moeten nemen.

Alunda:           Dan was ik nog later geweest. Had je hier misschien wel vermolmd achter de voordeur gelegen.

Arno:               Ik wilde gewoon een beetje op tijd beginnen. Het is best veel werk.

Alunda:           Ik doe het desnoods alleen, hoor. Heb ik al meteen gezegd.

Arno:               Nee, dan zijn we volgend jaar nóg bezig. Ik wil het snel afronden. Dat scheelt weer.

Alunda:           Nou ben ik benieuwd! Wat scheelt het?

(stilte)

Alunda:           Nou…?

Arno:               Een maand huur, op zijn minst.

Alunda:           De húúr..? Ik moet in razend tempo mijn jeugd afsluiten, want dat scheelt een maand húúr?

Arno:               650 euro.. Best duur geworden. Voor hier.

Alunda:           Die paar honderd euro interesseert me nou echt geen reet.

Arno:               Nee, dat zal jou wel niet uitmaken, nee.

Alunda:           Als jij er wakker van ligt.. Trek het dan lekker van míjn deel af.

Arno:               Ik vind het gewoon zonde.

(Alunda huivert en loopt naar het raam, dat wijd open is gezet. Ze sluit het.)

Alunda:           Als je dan toch zo’n haast hebt met alles, waarom zijn we dan niet direct na de begrafenis begonnen? Waarom nu pas afspreken?

Arno:               De deskundigen zitten niet helemaal op een lijn. Maar na twee weken zijn de sporen wel verdwenen. Zeker als je goed ventileert.

Alunda:           De sporen… Jezus. Ik had het kunnen weten. Moet je geen mondkapje op?

(stilte)

Alunda:           Laat die koffie eigenlijk maar zitten. Er is vast nog wel thee in huis. Ik heb verleden jaar zo’n doos meegenomen, met van die smaakjes. Zat in mijn kerstpakket. Moet er nog staan.

Arno:               Oh vandaar.

Alunda:           Hoezo, vandaar.

Arno:               Ik dacht al, waar komt die vandaan. Had ik kunnen weten.

Alunda:           Is dat raar, een theedoos cadeau doen?

Arno:               Als je hem zelf gekregen hebt?

Alunda:           Weet je hoeveel kerstpakketten jaarlijks door Nederland gaan, van hand tot hand in de uitgelaten kring?

Arno:               Hij dronk helemaal geen thee. Alleen die normale, van Pickwick. Soms.

Alunda:           Precies. Maar misschien kwam er nog wel eens iemand langs? Moi, bijvoorbeeld?

Arno:               Dus jij geeft hem thee om hem zelf op te drinken.

Alunda:           En dat vind jij gek.

Arno:               Ja. Eigenlijk wel.

Alunda:           Nou, dat is dan maar duidelijk. Jij vindt dat gek.

Arno:               Je moet iemand iets geven waar hij zelf blij mee is. Dat vind ik.

Alunda:           Je hebt volkomen gelijk, Ar. Daarom deed jij.. Jij deed dat altijd. Toch? Echt, altijd.

(stilte, Arno kijkt naar het tapijt)

Alunda:           Toch, Arno..?

(stilte)

Alunda:           Zoals die.. Of die, hoe heet het.. Of..  Ach, het ontschiet me even. Wanneer nam je voor het laatst iets voor hem mee?

Arno:               Hij wist nooit wat hij wilde hebben.

Alunda:           En dan kom je met niks.

Arno:               Wat moet ik dan?

Alunda:           Probeer een theedoos. Dat is altijd praktisch.

Alunda loopt voorbij Arno naar de keuken. Arno wijkt terug zodra ze in de buurt komt.

KEUKEN

Het eerste wat Alunda doet is ook hier het raam sluiten. Ze zet de waterketel aan en opent kastjes, pakt een theedoos en een mok. Daarna willekeurige andere dingen. Ze draait spulletjes in haar handen, kijkt er vertederd naar: een pakje Honig-saus, een suikerpotje, een ouderwetse koffiefilter, ze ruikt er aan, trekt haar neus op en zet hem voorzichtig terug.

Ondertussen zet Arno het raam in de kamer weer open, kijkt dan over zijn rug naar de keuken en zet het ietsjes minder ver open.

Alunda:           (roept naar Arno in huiskamer) Jij ook thee?

Arno:               (roept terug) Wat heb je? Niet van die chemische smaaktroep hoor, daar hou ik niet van.

Alunda:           Het is biologisch, hand geplukt in rieten mandjes. Bij volle maan, door blinde vrouwtjes op kousenvoetjes, onder muzikale begeleiding van de Josti-band. Je mag kiezen: rooibos, appel-kaneel, groen met citroen of gewoon groen.

Arno:               Doe maar rooibos. Lekker.

Alunda:           (zachter, pakt een tweede mok uit de kast) Rooibos it is. Fijn toch. Mensen. In gedachten zitten ze altijd in het verzet. In de praktijk valt dat.. Uiteindelijk collaboreren ze sneller dan ze denken. (schudt haar hoofd, ondertussen komt Arno aanlopen, hij blijft op afstand)

Arno:               Die hele keuken moeten we ook nog doen..

Alunda:           Moet jij ook niet af en toe vreselijk huilen?

Arno:               Moet ik nou weer huilen van je?

Alunda:           Ja. Huilen. Als in verdriet.

Arno:               Oh, bedoel je dat. Nee, niet echt, nee. Ja, bijna.. Dat we niet naar de IC mochten komen. Maar.. Nou ja. Zo gaan die dingen.

Alunda:           Ja, zo gaan de dingen. Dat weet ik ook wel. Dingen, die gaan. (stilte) Maar dan mag je er toch nog wel verdrietig om zijn?

Arno:               (kijkt weg) Ik zie daar het nut niet van in.

Alunda:           Jezus, Ar. Wat ben je toch altijd een.. Ambtenaar. Het nut.. Je hoeft niet na te denken over het nut. Je mag het gewoon doen. Zeker nu. Wij. Mensen onderschatten de kracht van een goede huilbui. Het ruimt op. Is ook fijn voor je omgeving. Zie je iemand met verdriet, dan wil je troosten. Vinden mensen lekker, elkaar troosten. Is bewezen. Iets met feromonen. Of oxy-nogwat-torine, iets dergelijks. Weet ik veel. Klinkt goed, in ieder geval. We zouden best eens mogen huilen. Jij ook. Dat is veilig hoor, want knuffelen mag ik je toch niet.

Arno:               Het is zoals het is, Lun. Ik vind het niet zo nodig.

Alunda:           (zucht) Zit je er dan helemaal niet mee? Dat het allemaal, dat dit.. Dit hier. Dat het blijkbaar op kan houden. Dat het straks alleen een herinnering is.

Arno:               Wat kan ik daaraan doen, dan?

Alunda:           Je kunt er niks aan doen. Het ligt niet aan jou. Het ligt aan mij. Ik vind het moeilijk, dit..

Arno:               Ja, het is altijd meer werk dan je denkt.

Alunda:           Al die herinneringen, ze zijn onbereikbaar, straks. Met wie moet ik er dan over praten? Wie begrijpt dat? Kun je me niet een beetje helpen? Om het te bewaren?

Arno:               (loopt om Alunda heen, opent het raam en giet dan kokend water in twee kopjes, geeft er een aan Alunda). Hier. Thee.

(Ze lopen terug naar de kamer, gaan elk op een eigen bank zitten, blazen in hun thee, stilte)

HUISKAMER

Alunda:              Ik hield van dit huis. Dit bankstel. Kun je ooit nog ergens zó onbekommerd neerploffen op een bank? Nergens toch? Alleen hier. Hier was alles altijd… Die kastjes. Er veranderde niks. Ik hoefde niks. Pa in die stoel. Altijd in die stoel, wij op de bank. Dat raken we kwijt, Ar. (zucht) De geur in het tapijt, als ik achter de bank kroop. Ik kon net tussen de tv-kast en de bank doorwurmen. Weet je nog? Zou me nu never nooit meer lukken. Als ik verdrietig was verstopte ik me daar. Nam ik mijn sprookjesboek mee. Het rook er altijd een beetje muffig. Naar oude trui. En toen ik een gulden had gestolen uit ma’s portemonnee..

Arno:                 Ik heb je nooit verklikt.

Alunda:              Nee, dat is waar. Dat was netjes. (stilte, nadenkend starend in haar mok) Het was spannend, achter de bank, maar ook weer niet te erg. Alsof je er wel was, in de kamer, maar ook weer niet. Niemandsland. Story of my life, dat, feitelijk.

Arno:                 De Wolf en de Zeven Geitjes.

Alunda:              Wat?

Arno:                 De Wolf en de Zeven Geitjes. Dat was je favoriete sprookje.

Alunda:              Was het?

Arno:                 Zeker weten. Hoe vaak ik dat niet heb moeten aanhoren.

Alunda:              Het boek zie ik zó voor me. Stond vol tekeningen. Zo’n geitje met zijn kop uit een klok. Bizar, eigenlijk. Zou het op zolder liggen?

Arno:                 Mama moest het altijd precies voorlezen zoals het er stond. Als ze ook maar het kleinste woordje wegliet, begon jij te krijsen. Raar. Wat maakt nou één woordje uit?

Alunda:              Breek me de bek niet open. Een verkeerd woord en de wolf wint. Zullen we maar beginnen? Ik moet ineens denken aan die gordijnen.. Voor ze deze blauwe kregen, weet je nog? Vond ik zó erg. Dat die lieve oude gordijnen naar zolder moesten. Ik weet nog precies hoe ze waren, een beetje crème..

Arno:                 Vergeeld bedoel je. Van de rook.

Alunda:              …met van die vlammetjes in de stof. Oranje en bruin gevlamd. Zo mooi. Mam zei dat het druppels waren, maar het waren duidelijk vlammetjes. Als ik aan de zoom trok, bewogen ze, net als echte. Ze liggen vast nog op zolder… Oh, dat is dan wel weer leuk, zeg. Laten we op zolder beginnen. Zoek de vlammetjes.. We gaan voor de vlammetjes, doe je mee? (juichend) Speurtocht!

Arno:                 Nou..

Alunda:              Ik wil echt die gordijnen hebben, merk ik. Die mag jij niet. Die zijn voor mij.

Arno:                 Daar heb je echt helemaal niks aan, oude gordijnen.

Alunda:              Misschien niet, nee. Maar dat hoeft ook niet.

Arno:                 Ze zijn allang weg.

Alunda:              Ze liggen op zolder. Alles moet er nog liggen. Ik heb pa vaak genoeg gevraagd of ik moest helpen met opruimen. Wilde hij niet.

Arno:                 Toch..

Alunda:              Ik weet het al! Ik vraag Jada of ze er iets van kan maken. Die kan alles met een naaimachine.

Arno:                 Ach nee joh. Die gordijnen die stonken een uur in de wind. Er zat jaren aan zware shag in.

Alunda:              Kussens! Dat is een idee! Dan leg ik ze op de bank bij mij thuis. Oh leuk! Kom, we gaan..

Arno:                 Te vies om aan te pakken waren ze.

Alunda:              Hoe weet je dat nou. Die lucht is er misschien allang uit.

Arno:                 Nee, ik..

Alunda:              Bovendien. Dan stinken ze maar. Is toch het luchtje van pa, dan. Ik hoef er toch niet met mijn neus in te hangen?

Arno:                 Je hebt er niks aan!

Alunda:              Bepaal jij dat? Zeur niet zo. Desnoods gebruik ik ze op het dakterras. Waaien ze vanzelf fris.

Arno:                 Neem dan de bank van hier. Of een stuk tapijt. Had je ook wat mee. Dat zei je net nog.

Alunda:              Ik wil geen bank, ik heb een lekkere. Deze bank hoort hier, niet bij mij. Maar die vlammetjes.. Ik wil die gordijnen.

Arno:                 Ik..

Alunda:              (buigt voorover, tikt plagend met haar vinger op de borst van Arno, die verschrikt naar achteren schiet) Je wil ze voor jezelf, hè? Kun je gewoon zeggen hoor.

Arno:                 Ik heb..

Alunda:              Geeft toch niet, joh. Maar zeg het dan. Ik heb echt niet veel stof nodig, voor twee kussentjes. Weet je wat? Ik vraag Jada of ze er voor jou ook twee maakt. Kom. (Springt op, maakt aanstalten kamer uit te lopen)

Arno:                 Ze zijn weg! (harder) Weggegooid! (schreeuwt) Weg!

Alunda:              (staat stokstijf)

(stilte)

Arno:                 Ja sorry hoor! Anders komen we er toch nooit doorheen! Het staat hier vol met rotzooi en..

Alunda:              (zachtjes, nadrukkelijk) Rot-zooi…

Arno:                 Alles ging naar die zolder. Echt alles. Jezus, Lun, Heb je er wel eens gekeken, de laatste jaren? Niet te doen. ik dacht, ik maak gewoon even een beginnetje. Een paar dozen.. Troep. Allemaal niks waard.. Echt..

Alunda:              (nog steeds zachtjes) Jij. Dacht? Een paar… Dózen?

Arno:                 Ja. Nou ja, ik ben twee keer naar de vuilstort gereden gister.

                          Er lag zó veel. Hoe kan ik nou weten..

Alunda:              Jij.. Mijn.. Gordijnen… Niks waard…? Gisteren? Twee keer.. Wat voor droplul ben je dan?

Arno:                 Ja, sorry hoor.. Het waren ook niet jouw gordijnen, toch. Jij had gele, op je kamer. Anders had ik wel.. Ik dacht.. Die ouwe meuk van mijn vader..

Alunda:              (scherp) Jouw vader? Hoor ik dat nou goed?

Arno:                 Wat bedoel je nou?

Alunda:              Mijn vader. Dat zei je. ‘Mijn vader’. Dat hoor ik je zeggen. Met die subtiele nadruk op mijn. Nauwelijks hoorbaar, heel goed gedaan. Maar toch.

Arno:                 Het is toch mijn vader? Ja, ook de jouwe, vanzelfsprekend, maar..

Alunda:              Ja, vanzelfsprekend. Vanzelfsprékend.. Zo vanzelfsprekend dat je het benadrukt, voor de zekerheid. Zo zijn we ook wel weer. Natuurlijk, joh! Het is ook een beetje háár vader. Een beetje.

Arno:                 Jouw vader, mijn vader. Onze vader. Daar bedoel ik toch niks mee?

Alunda:              Tuurlijk niet. Met dank. Dat ik meetel. Niet volwaardig, dat spreekt. Gewoon, een beetje. Maar dat is logisch, toch? Toch?

(meer in zichzelf dan tegen Arno) Altijd dankbaar blijven. Altijd lief zijn, wat er ook gebeurt. Dankbaar. Vooral niet overvragen. Wees blij met je beetje. Anders sturen ze je nog terug. (stilte)  

(Rechtstreeks tegen Arno) Ben ik eigenlijk ooit, óóit, helemaal jouw zus geweest?

Arno:                 Niet doen, Lun.

Alunda:              Bijna. Dat is het hoogst haalbare. Daar ben ik nou godverdomme al bijna veertig jaar mee bezig. Om van een beetje, in de buurt te komen van bijna. Erbij horen. Bijna helemaal.. Bijna! Bijna mee mogen beslissen over ‘de rotzooi’ in het huis van mijn vader. Ook mijn vader. Bijna binnen handbereik, die gordijnen. Bijna! Ik, het meisje van bijna..

Arno:                 Dat is zó niet wat ik wil zeggen. Dat kan je me niet aanrekenen.

Alunda:              Niet doen, Lun. Dat zeg je. Ik moet niet doen. Ik moet voorál niet doen. Jij wel hè. Jij mag doen. Jij mag doen wat je wilt. Jij wel. Want het is jóuw vader. Jij hoeft geen cadeautjes mee te nemen. Als jij twee weken wil wachten, dan wachten we twee weken. Maar gisteren kon jij die gordijnen wel even weggooien. Je hoefde niet nóg een dag te wachten. Vanzelfsprekend niet. Niet even overleggen met dat gekke bruine kind dat ineens in jouw huis kwam wonen, ooit. Nee, waarom zou je. Gewoon doen. Je geeft haar later wel het beetje dat ze verdient. Toch? Maar niet.. Die gordijnen.. In de stort. Bijna!

(zakt op de grond, wrijft met haar hand over het tapijt, duwt haar neus erin, snuift de geur op)

Alunda:              Papa…! Ze brengen je naar de stort, papa..

Arno:                 (misprijzend) Ja ho maar weer.

Alunda:              (Blijft liggen, krult zich een beetje op in foetushouding, kijkt ondertussen met één oog naar Arno)

Arno:                 Stop maar, Lun. Je hebt geen publiek hier.

Alunda:             (maakt kreungeluiden, prevelt woordjes) Bijna, papa. Bijna.. Die

domme ziekte ook. Waarom laat je me nou alleen..? Mis je..

Arno:                 (zet toontje op) Ach Ar,kijk nou, dat kleine ding. Ze heeft je hulp nodig. Misschien heeft ze wel meer herinneringen dan we denken. Jij bent toch de oudste. Help dan even, kijk hoe ze huilt, anders. Nee, niet doen, niks onaardigs zeggen tegen Lun. Lun is gevoelig voor dat soort dingen. Lun heeft het moeilijk, dat snap je toch wel? Ach kijk nou, hoe lief ze speelt, die kleine Lun, laat haar maar. Ze heeft al genoeg te stellen.

   (normale stem) Mijn god, wat had je dat goed onder de knie, om ook het laatste restje winst uit die adoptie te persen. Echt waar. Applaus.

Alunda:              Je haat me echt, hè?

Arno:                 (gaat onverstoorbaar door) Ach wat een leuk kindje is dat, zeg. Waar hebben jullie die vandaan? En kijk nou, dat bruine toetje. Met die traantjes. Wat een moppie. Ben je wel een beetje lief voor d’r? (springt op)

   Zelfs op mijn verjaardag stond iedereen over jou gebogen. Echt iedere scheet die jij liet kreeg een staande ovatie. Dus stop maar met deze show. Hij werkt niet. Niet bij mij.

(Arno loopt de kamer uit. Alunda schreeuwt hem achterna)

Alunda:              Ik ben je zus, Arno!

Hier lig ik. Kijk naar me.

Ik ben je zus!

Je zus!

Arno (hoorbaar maar niet zichtbaar):          

Als je klaar bent, ik ga vast beginnen hoor. Zie je anders zo boven wel.

—–